Matige alcoholconsumptie kan onderdeel zijn van een gezonde leefstijl. Het kan zelfs een positief effect hebben op de gezondheid. Dat blijkt uit de resultaten van ruim 30 jaar wetenschappelijk onderzoek. Maar bij te veel of onverantwoord drinken kan alcohol ernstige lichamelijke en sociale problemen veroorzaken.
Matige alcoholconsumptie verkleint het risico op het ontwikkelen van diabetes type 2 (suikerziekte) met 40%. In 2011 hadden in Nederland ruim één miljoen mensen diabetes. Het aantal neemt sterk toe, onder andere door de vergrijzing en de toename van overgewicht. Sinds 2000 is het aantal bij mannen verdubbeld, en bij vrouwen een toename van 65%.
Er wordt onderscheid gemaakt in:
Van alle mensen met diabetes heeft minder ca. 10% diabetes type 1 diabetes en heeft ruim 90% diabetes type 2. Dit wordt ook wel ‘ouderdomssuiker’ genoemd.
De eerste aanwijzingen dat matige alcoholconsumptie het risico op diabetes type 2 zou verlagen, kwamen ruim 20 jaar geleden al uit epidemiologisch onderzoek (Stampfer, 1988; Rimm, 1995). Ook zijn er indicaties dat matige alcoholconsumptie de insulinegevoeligheid bevordert (Vitelli, 1996). Uit een systematische analyse van de resultaten van 32 onderzoeken wordt geconcludeerd dat matige alcoholconsumptie leidt tot een 33 –56% lagere incidentie van diabetes mellitus type 2 (Howard, 2004). Uit een analyse van 20 onderzoeken komt eveneens een beschermend effect van matige alcoholconsumptie op de ontwikkeling van diabetes type 2 naar voren. Het verband is U-vormig.Matige alcoholconsumptie resulteert bij vrouwen in een 40% lager risico op diabetes mellitus type 2 en bij mannen tot een 13% lager risico in vergelijking met geheelonthouding.
Toename van de insulinesecretie door de pancreas en afname van de gevoeligheid voor insuline zijn belangrijke factoren die leiden tot de ontwikkeling van diabetes type 2. Recent onderzoek geeft aanwijzingen dat matige alcoholconsumptie samengaat met een lagere insulinespiegel in het bloed en leidt tot een verbetering van de insulinegevoeligheid (Meyer, 2003; Kenkre, 2003; Greenfield, 2003). Mogelijk speelt ook het eiwit adiponectine hierbij een rol (Beulens, 2007).